6 februari 2000, Pharmaceutisch Weekblad, Jaargang 135 Nr 22
De stimulansopbrengst, de beloning die apothekers ontvangen voor het afleveren van goedkopere geneesmiddelen zoals generiek en parallelimport, is in het eerste kwartaal van dit jaar sterk gedaald. In 1999 realiseerden de openbare apothekers nog een gemiddelde stimulansopbrengst van ƒ 0,45 per afgeleverd receptgeneesmiddel. Aan het begin van dit jaar is deze opbrengst vrijwel gehalveerd tot ƒ 0,33 (figuur 1).
Aanwijzing Minister
De daling van de stimulansopbrengst valt samen met het moment waarop de aanwijzing van de minsiter van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot het inboeken van de stimulansopbrengst in de receptregelvergoeding geëffectueerd is. Eind vorig jaar besloot de Minister dat de stimulansopbrengsten als reguliere apotheekinkomsten dienen te worden meegewogen bij de vaststelling van de receptregelvergoeding, de vaste vergoeding die apotheken in rekening mogen brengen per afgeleverd receptgeneesmiddel. De minister oordeelde dat het substitueren van duurdere geneesmiddelen door goedkopere geneesmiddelen een elementaire taak is van de apotheker. De extra premie die apothekers in het verleden als stimulans tot doelmatig afleveren ontvingen blijft weliswaar bestaan, maar hiertegenover staat nu een aftrekpost in het tarief. Apotheken die te weinig substitueren ontvangen zo te weinig praktijkkostenvergoeding.
De minister kortte het apotheektarief, dat momenteel ƒ 11,85 bedraagt, met ƒ 0,32. Met deze maatregel bezuinigt de minister ƒ 35 miljoen op de totale apotheekvergoeding.
Substitutie blijft op peil
Het is echter te voorbarig om te concluderen dat bovengenoemde bezuinigingsmaatregel demotiverend heeft gewerkt op het substitutiegedrag van apothekers. Er zijn bijvoorbeeld nog nooit zoveel generieke geneesmiddelen afgeleverd als nu. Van alle afgeleverde receptgeneesmiddelen betreft inmiddels 41% een merkloos geneesmiddel.
In relatieve zin besparen de apothekers in het eerste kwartaal van dit jaar zelfs iets meer dan aan het einde van het afgelopen jaar. De gemiddelde substitutiegraad komt op dit moment uit op 41,5% tegenover 40,4% in het laatste kwartaal van 1999 (figuur 2). In absolute zin vallen de substitutiebesparingen echter wel veel lager uit.
Prijsnivellering
De verklaring voor deze schijnbare tegenstelling ligt bij de afnemende prijsverschillen tussen generieke geneesmiddelen en parallelgeïmporteerde geneesmiddelen versus het orginele specialité. Met name het prijsverschil tussen parallelimport en specialitè is drastisch teruggelopen. Bij een leverancier als MSD (producent van onder meer de hart- en vaatmiddelen Zocor® en Renitec®) is dit terug te voeren op interacties tussen het prijsbeleid van de fabrikant en het prijsbeleid van de overheid. Vorig jaar liet MSD haar producten opnemen op de lijst met middelen die uitgezonderd waren van de clawback-maatregel, de maatregel die apothekers verplicht een deel van hun kortingen door te berekenen. De prijzen van concurrerende parallelimport werden toen wel gekort. Begin dit jaar is deze uitzonderingenlijst afgeschaft. Doordat de onderlinge prijsverschillen afnemen, valt er eenvoudigweg minder te besparen door substitutie. De stimulansregeling verliest daarmee zijn stimulerende werking.
Figuur 1: gerealiseerde stimulansopbrengst per WTG-voorschrift (ƒ), januari 1999 t/m maart 2000
Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen
Figuur 2: stimulansopbrengst naar productgroep (%), vierde kwartaal 1999 en eerste kwartaal 2000
Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen
Dit is een publicatie van de Stichting Farmaceutische Kengetallen.
Overname van tekst, gegevens, tabellen of grafieken is toegestaan mits
onder volledige bronvermelding.