Antistolling op de kaart gezet
15 maart 2012, Pharmaceutisch Weekblad, Jaargang 147 Nr 11
Antistollingsmiddelen worden toegepast om te voorkomen dat er belemmeringen in de bloeddoorstroming optreden. Er zijn twee veelgebruikte geneesmiddelgroepen. De trombocytenaggregatieremmers voorkomen dat bloedplaatjes samenklonteren en zich hechten aan de bloedvaatwand. Hiermee wordt de vorming van bloedstolsels in het hart en de slagaders verhinderd. Tot deze groep behoren onder meer acetylsalicylzuur (Aspirine Cardio), carbasalaatcalcium (Ascal Cardio-Neuro) en clopidogrel (Plavix). Daarnaast zijn er de orale anticoagulantia: acenocoumarol en fenprocoumon (Marcoumar). Ze voorkomen de vorming van bloedstolsels in de bloedbaan door de werking van vitamine K in het bloedstollingsproces tegen te gaan.
Trombocytenaggregatieremmers
Nederlandse openbare apotheken verstrekten vorig jaar aan 1,3 miljoen mensen minstens één keer een trombocytenaggregatieremmer. Acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium behoren beide in Nederland tot de meest gebruikte geneesmiddelen op basis van het aantal verstrekte standaarddagdoseringen (DDD). Ze nemen in 2011 respectievelijk plaats drie en zeven in. Clopidogrel, dat onder voorwaarden voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking komt, staat in deze lijst op plaats 62. In 2011 werd dit middel door 130.000 mensen gebruikt.
Orale anticoagulantia
De orale anticoagulantia verschillen van elkaar in de snelheid waarmee de werking begint en in werkingsduur. De werking van acenocoumarol begint eerder dan die van fenprocoumon en houdt na staken van de inname korter aan. De dosering van de middelen luistert zeer nauw. Een te lage dosering heeft onvoldoende effect en is de dosering te hoog, dan stoppen bloedingen niet of te traag. Tal van geneesmiddelen hebben interacties met orale anticoagulantia, waardoor de werking, en dus de stollingstijd, sterk wordt beïnvloed. Dosisaanpassing is in die gevallen noodzakelijk. Gebruikers van orale anticoagulantia staan onder controle van regionale trombosediensten, die de stollingstijd in de gaten houden en zo nodig de dosering aanpassen.
Regionale verschillen
Er waren in 2011 ongeveer 420.000 gebruikers van orale anticoagulantia. Hiervan gebruiken 4,2 keer zoveel mensen acenocoumarol als fenprocoumon. Uitgedrukt in DDD’s ligt de verhouding iets anders, want Nederlandse openbare apotheken verstrekten in 2011 2,25 keer meer DDD’s aan acenocoumarol dan aan fenprocoumon. Deze verhouding is het laatste decennium nagenoeg ongewijzigd. Op regionaal niveau verschilt deze verhouding sterk. In de AWBZ-regio Groningen is de verhouding met 10,0 het hoogst, terwijl die in de regio Zuid-Holland Noord het laagst is: 0,07. Dit betekent dat er in Groningen naar verhouding 140 keer meer acenocoumarol wordt gebruikt dan in het noorden van Zuid-Holland. Deze cijfers, en ook die van de andere regio’s, komen vrijwel overeen met cijfers die eerder (2006) door de SFK zijn gepubliceerd. Het lijkt dan ook om structurele verschillen te gaan in de regionale voorkeuren voor orale anticoagulantia.
figuur 1: Regionale voorkeur voor antistolling, uitgedrukt als de verhouding van de hoeveelheid verstrekte standaarddoseringen acenocoumarol en fenprocoumon. Hoe lichter de kleur hoe sterker de voorkeur voor acenocoumarol
Er is een sterke voorkeur voor acenocoumarol in het noorden van Nederland.
Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen
Dit is een publicatie van de Stichting Farmaceutische Kengetallen.
Overname van tekst, gegevens, tabellen of grafieken is toegestaan mits
onder volledige bronvermelding.