Diabetes bij jongeren
12 november 2009, Pharmaceutisch Weekblad, Jaargang 144 Nr 46
Van diabetes mellitus komen de varianten type 1 en type 2 het meeste voor. Bij diabetes type 1 maakt de alvleesklier geen insuline meer aan en moet insuline worden toegediend. Dit type diabetes heette vroeger ook wel juveniele diabetes, omdat het al op jonge leeftijd kan voorkomen. Dit in tegenstelling tot diabetes type 2, dat voorheen ouderdomsdiabetes werd genoemd. Bij diabetes type 2 maakt het lichaam zelf nog wel insuline aan, maar te weinig om aan de behoefte te voldoen. Bij dit type kunnen orale bloedglucoseverlagende middelen worden toegepast, die de alvleesklier aanzetten meer insuline te maken ter verlaging van het bloedglucosegehalte. Doordat de alvleesklier in de loop der tijd steeds minder functioneert, komt het voor dat mensen met diabetes type 2 ook insuline moeten gaan gebruiken. Zwaarlijvigheid is een belangrijke oorzaak van dit type diabetes, dat om die reden ook steeds vaker voorkomt bij jongeren.
Zwangerschapsdiabetes is een tijdelijke vorm van diabetes, waarbij in de meeste gevallen dieetadviezen volstaan en geen medicatie nodig is. In 15% van de gevallen is evenwel behandeling met insuline nodig. Na de zwangerschap is het bloedglucosegehalte snel weer normaal. Toch krijgt de helft van de vrouwen met zwangerschapdiabetes binnen vijf jaar na de bevalling diabetes type 2. De laatste jaren zijn ‘nieuwe’ typen ontdekt en beschreven (www.dvn.nl), zoals MODY, LADA en MIDD. Deze typen komen veel minder vaak voor.
Gebruikers
Nederlandse openbare apothekers verstrekten in 2008 diabetesmedicatie aan 680.000 mensen. Van hen ontvingen 125.000 uitsluitend insuline en 450.000 alleen orale bloedglucoseverlagende geneesmiddelen, terwijl 105.000 mensen beide gebruikten. Van de mensen die in 2008 diabetesmedicatie gebruikten zijn 8000 jonger dan 20 jaar. Vrijwel al deze gebruikers ontvingen uitsluitend insuline. Het aantal gebruikers van orale glucoseverlagende geneesmiddelen is tot die leeftijd zeer beperkt. In de leeftijdsjaren daarna stijgt het aantal gebruikers in eerste instantie licht en daarna sterker. Opvallend is dat in de groep tot 15 jaar het aantal gebruikers van insuline jaarlijks per levensjaar met ongeveer 40 toeneemt (1 op 5000 kinderen per leeftijdsjaar), terwijl dat aantal in de volgende tien levensjaren globaal gelijk blijft, om daarna weer in ongeveer dezelfde mate toe te nemen. Hierdoor treedt geen wijziging op in het aantal insulinegebruikers in de leeftijd tot 20 jaar.
Verschillende insulines
In 2008 verstrekten apothekers 60.000 keer insuline aan een jongere beneden 20 jaar. Het merendeel van die verstrekkingen, 62%, betrof een snelwerkende insuline, 29% een langwerkende insuline. Uit de tabel blijkt dat de enkelvoudige variant van middellangwerkende insuline en de vaste combinatie van middellangwerkende en snelwerkende insuline in de afgelopen jaren minder vaak zijn verstrekt, ten gunste van de enkelvoudige snel- en langwerkende insulines. Een gelijk beeld is waarneembaar bij de groep bestaande uit alle leeftijden.
tabel 1: aandeel van de verschillende soorten insuline bij jongeren in vergelijking met de gehele groep insulinegebruikers
Jongeren | tot 20 jaar | Alle | leeftijden | |
---|---|---|---|---|
Soort insuline | 2005 | 2008 | 2005 | 2008 |
snelwerkend | 53% | 62% | 32% | 34% |
langwerkend | 26% | 29% | 19% | 30% |
combinatie middellang– en snelwerkend | 17% | 8% | 35% | 28% |
middellang | 4% | 1% | 14% | 8% |
Enkelvoudige snel– en langwerkende insuline winnen terrein.
figuur 1: gemiddeld aantal gebruikers per leeftijdsjaar van diabetesmedicatie gedurende de jaren 2005 t/m 2008*
Tot 15 jaar komen er jaarlijks gemiddeld 40 nieuwe insuline gebruikers per leeftijdsjaar bij.
*Door het relatief kleine aantal gebruikers per leeftijdsjaar geeft een gemiddelde over een aantal jaren betrouwbare cijfers.
Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen
Dit is een publicatie van de Stichting Farmaceutische Kengetallen.
Overname van tekst, gegevens, tabellen of grafieken is toegestaan mits
onder volledige bronvermelding.