Specialisten schrijven specialistisch voor
25 april 2003, Pharmaceutisch Weekblad, Jaargang 138 Nr 17
De openbare apotheken hebben in 2002 113 miljoen WTG-geneesmiddelen verstrekt. Dit zijn geneesmiddelen die uitsluitend via de apotheek én uitsluitend op recept van een arts mogen worden verstrekt. Ruim 80% van de recepten zijn afkomstig van een huisarts, 16% van een specialist en 4% van onbekende en overige voorschrijvers.
Nieuwere stoffen
Medisch specialisten schrijven vaker recent ontwikkelde geneesmiddelen voor dan huisartsen. Nieuwe geneesmiddelen zijn doorgaans duurder dan geneesmiddelen die al langer op de markt zijn. Omdat er op deze geneesmiddelen nog een octrooi rust, zijn er geen goedkopere generieke varianten beschikbaar. Van de door specialisten voorgeschreven geneesmiddelen is 9,7% 5 jaar of korter verkrijgbaar, terwijl dit bij huisartsen beperkt is tot 6,5%.
Grotere hoeveelheden
Specialisten schrijven per voorschrift grotere hoeveelheden voor dan huisartsen, dat wil zeggen meer standaarddagdoseringen (DDD’s). Een gemiddeld recept van een huisarts bevat 46 DDD’s en dat van een specialist 53 DDD’s.
Andere stoffen
Op de vraag hoe specialisten anders voorschrijven dan huisartsen zijn verschillende antwoorden mogelijk. Er komen meer recepten van huisartsen bij de apotheek dan van specialisten. De recepten van huisartsen zijn gemiddeld goedkoper. Voor het beantwoorden van de vraag, welke geneesmiddelen specifiek door de huisarts of de specialist worden voorgeschreven, kan men gebruik maken van de hiërarchie van de ATC- classificatie.
Hiertoe is binnen elke farmaceutische subgroep (ATC3) gekeken hoe vaak de verschillende stoffen (ATC5) door huisartsen en specialisten werden voorgeschreven in 2002.
Voor zowel specialisten als huisartsen is het aandeel voorschriften van de stof ten opzichte van het aantal voorschriften van de andere stoffen binnen de farmaceutische subgroep bepaald. Deze verhoudingen zijn op elkaar gedeeld en weergegeven als odds-ratio’s in tabel 1. Dit is op te vatten als de voorkeur van de specialist of huisarts voor een stof gegeven de verhoudingen binnen de farmaceutische subgroep. De odds-ratio, zoals hier berekend, is dus een maat voor de specificiteit van de geneesmiddelenkeuze van de huisarts en de specialist.
Om te voorkomen dat vooral obscure geneesmiddelen in tabel 1 weergegeven worden, moet het totale aantal voorschriften van een farmaceutische subgroep minstens 100.000 bedragen. Daarnaast moeten zowel de huisarts als de specialist de stof minstens 10.000 keer hebben voorgeschreven in 2002.
Door de berekening vindt men farmaceutische groepen waar huisartsen of specialisten een specifieke voorkeur hebben voor stoffen. Meteen valt op dat de hoogste odds-ratio bij specialisten hoger ligt dan bij huisartsen. Specialisten schrijven dus specialistischer voor. Geneesmiddelen die door huisartsen worden voorgeschreven worden ook door specialisten voorgeschreven. Binnen de antiandrogenen schrijft een huisarts 53.6 keer vaker een cyproteron met oestrogeen voor dan de andere stoffen binnen de farmaceutische subgroep. Dit is 42,3 keer meer dan de odds van de specialisten. Cyproteron wordt onder andere gebruikt om de seksuele driften van de man te remmen. Huisartsen schrijven binnen deze groep vrij consequent cyproteron met oestrogeen voor. In deze vorm is het een anticonceptiepil met antiacne werking. Ook in de groep antibiotica bij oogontstekingen hebben zowel huisartsen als specialisten een specifieke en verschillende voorkeur. Specialisten schrijven relatief veel ofloxacine en gentamicine voor terwijl huisartsenvoorschriften een hoog aandeel fusidinezuur kennen. Ook valt op dat de relatief milde ontstekingsremmende corticosteroiden, hydrocortison en met overige middelen, vooral door huisartsen wordt verkozen boven andere “corticosteroiden met overige middelen”.
Tabel 1: Top-5 odds ratio's
Specialisten | ||||
geneesmiddel | soort geneesmiddel | odds specialist* | odds huisarts* | odds-ratio^ |
G03HB01 cyproteron met oestrogeen | antiandrogeen met oestrogeen | 1.3 | 53.6 | 42.3 |
S01AA13 fusidinezuur | antibioticum bij oogontstekingen | 0.1 | 2.2 | 15.0 |
J01AA02 doxycycline | antibioticum | 1.4 | 10.6 | 7.5 |
D07XA01 hydrocortison met overige middelen | ontstekingsremmer voor de huid | 1.1 | 7.2 | 6.6 |
H02AB08 triamcinolon | ontstekingsremmer | 0.0 | 0.2 | 5.2 |
Huisartsen | ||||
geneesmiddel | soort geneesmiddel | odds specialist* | odds huisarts* | odds-ratio~ |
G03HA01 cyproteron | antiandrogeen | 0.8 | 0.0 | 42.3 |
J07AM01 tetanustoxoide | tetanusvaccin | 2.0 | 0.1 | 15.7 |
S01AX11 ofloxacine | antibioticum bij oogontstekingen | 0.4 | 0.0 | 15.0 |
N01BB20 combinatiepreparaten | lokaal anaestheticum | 3.8 | 0.3 | 14.2 |
S01AA11 gentamicine | antibioticum bij oogontstekingen | 0.1 | 0.0 | 9.4 |
* atc5/(atc3-atc5)
^ huisarts/specialist
~ specialist/huisarts
Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen
Dit is een publicatie van de Stichting Farmaceutische Kengetallen.
Overname van tekst, gegevens, tabellen of grafieken is toegestaan mits
onder volledige bronvermelding.